Spring naar content

Foto: Rob Mieremet / Anefo

Bibliografie

H. Marsman, de vriend van mijn jeugd (1954)

Marsman en het expressionisme (1959)

Die Sozialdemokratie und der Krieg (1924)

De feiten en de betekenis van de zaak Sacco en Vanzetti (1927) Anarcho-syndicalisme (1927) Politiek en cultuur (1930) Estado y marxismo (1855-1859) The International association: a contribution to the preliminary history of the First International 1855-1859 (1938) From Buonarrotti to Bakunin: studies in international socialism (1970) Michael Bakoenin: over anarchism, staat en dictatuur (1970) Radendemocratie of staatscommunisme: Marxisme en anarchisme in de Russische Revolutie (1972) Michel Bakounine et les historiens (1979)


Links


98. Arthur Lehning

1899-2000

Arthur Lehning (Utrecht, 1899 – Lys-St.-Georges, 2000) was een Nederlands publicist en vertaler. Hij debuteerde in 1954 met de biografie ‘H. Marsman, de vriend van mijn jeugd’.

Arthur Lehning was de zoon van Duitse ouders. Zijn volledige naam is Paul Arthur Müller-Lehning en hij bleef zich tot 1940 Müller-Lehning noemen. Tevens gebruikte hij het pseudoniem Pablo Moreno wanneer hij over Spanje schreef. Hij zat op dezelfde lagere school als Marsman. Lehning studeerde economie in Rotterdam en vanaf 1922 geschiedenis in Berlijn. Van 1924 tot 1926 woonde hij in Parijs en leerde daar Piet Mondriaan kennen; er ontstond een langdurige vriendschap. Mondriaan werd medewerker aan het in 1927 mede door Lehning opgerichtte internationale avantgarde tijdschrift ‘i10’. Dit tijdschrift zou twee jaar bestaan.

Na een periode waarin hij in Parijs en Zwitserland verbleef, werd hij in 1932 benoemd tot lid van het secretariaat van de Internationale Arbeiders Associatie (IAA). Lehning woonde toen een periode in Berlijn, gevolgd door Madrid, Barcelona en opnieuw Parijs. In 1935 werkte hij in Nederland mee aan de oprichting van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). In de jaren vijftig schreef hij voor het tijdschrift ‘Libertinage’.

In 1976 kreeg Lehning van de Universiteit van Amsterdam een eredoctoraat. Verder won hij verschillende prijzen: de Bijzondere prijs van de Jan Campert-stichting in 1963, de Gouden Ganzenveer in 1992 en in 1999 de P.C. Hooft-prijs voor zijn gehele oeuvre. Lehning overleed op de eerste dag van het nieuwe millenium in het Franse dorpje Lys-Saint-Georges, waar hij ook begraven ligt. Zijn grafsteen is ontworpen door Piet Gerards, die ook boeken van en voor Lehning heeft vormgegeven.

Na zijn dood richtten enkele leden van de Franse Anarchistische Federatie (FA) een groep uit zijn naam op: “groupe Arthur Lehning”.

 

 

Fragment uit ‘H. Marsman, de vriend van mijn jeugd’(1954)

Het bericht van zijn dood drong pas tot mij door zeven maanden na het vergaan van de boot, waarmee hij gehoopt had uit Bordeaux Engeland te bereiken. Het was in de late avond van de 17e Januari 1941, dat ik de juiste toedracht vernam. Die avond was ik, enigszins “detached” van het leven en de wereld, thuisgekomen uit een interneringskamp en de mededeling zonk in mij als lood door de mist. Kort daarop las ik wat T.S. Eliot schreef naar aanleiding van de dood van Virginia Woolf, woorden die mij altijd zijn bijgebleven omdat zij precies weergaven wat ik toen voelde en ze treffen mij, nu ik ze jaren later herlees, als toen.

Marsman heeft er eens op gewezen, dat men de poëzie van een onmiddellijk tijdgenoot persoonlijker beoordeelt en essentieel anders dan andere poëzie, omdat er in de poëzie van een tijdgenoot een alleen voor de contemporaine lezer herkenbare geheimtaal leeft. Er spreken dingen mee, die later verdwijnen; alleen de contemporaine lezer weet, behalve ook alles wat de lateren er in kunnen vinden, tussen de regels, achter de woorden, beelden en ritmen, efemere imponderabilia te ontdekken, die tóén deze poëzie zo anders maakten. Is deze tijdgenoot een vriend, dan geldt dit alles in versterkte mate en wat niet kan worden bewaard noch overgedragen, wat wij niet kunnen verklaren maar accepteren en in zekere zin begrijpen, verdwijnt met de dood en gaat voorgoed voorbij. Maar ook pas met de dood is het mogelijk de gehele persoonlijkheid vollediger en zuiverder en één met zijn werk te zien, ook al is dit werk een torso, en alleen als impuls belangrijk, – en om in essentie en totaliteit te begrijpen ‘wat hij heeft gewild’.