Bibliografie
Duecento (Het Spectrum, 1951)
Addio Grimaldi! (1953)
Renaissance in mei (1956)
Muziek in de kentering (1958) Buiten blijven (1966) Een ladder op de aarde (1968) De afgewende stad (1970) Weekend in Waldegg (1975) Geen been om op te staan (1977) Als de wolf de wolf vreet... (1980) Muziek tussen hemel en aarde (1981) Moord in Toscane (2004) De steeneik en andere verhalen (1984) Een man uit het dal van Spoleto (1988) Franciscus, verhaal en werkelijkheid (1988) Moord in Toscane (1989) Babylon aan de Rhône (1991) Het vliegend haft (1993) Voortgeschopt als een steen (1999)
Links
92. Hélène Nolthenius
1920-2000
Hélène Francisca Nolthenius (Amsterdam, 1920 – Amsterdam 2000) was schrijfster en musicologe. Ze debuteerde in 1953 als schrijfster met de novellebundel ‘Addio, Grimaldi!’
Nolthenius werd grootgebracht met piano, zang en verhalen uit de Griekse mythologie. Als tiener wilde ze ook klassiek zangeres worden. Na haar eindexamen in 1938 vertrok ze naar Italië, om daar in de buurt van Florence een cursus Italiaans te volgen. Terug in Nederland stortte ze zich op de muziek van M. Moessorgski en begon ze Russisch te leren.
In 1940 begon Nolthenius muziekwetenschap te studeren aan de Rijksuniversiteit in Utrecht en deed in 1945 doctoraalexamen. Ze begon vervolgens muziekrecensies te schrijven voor het rooms-katholieke dagblad ‘De Maasbode’. In 1946 werd ze hoofd van de muziekafdeling van de KRO, maar nam een jaar later ontslag, omdat het werk fysiek te zwaar was voor haar.
In 1947 trouwde ze met omroepbestuurder William Johannes Albertus Wagenaar, met wie ze een zoon en twee dochters kreeg.
Nolthenius promoveerde in 1948 en debuteerde in 1953 als schrijfster met de novellebundel ‘Addio, Grimaldi!’ In 1958 werd ze buitengewoon hoogleraar muziekgeschiedenis van de Oudheid en de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Vanaf de jaren zestig legde ze zich meer toe op het het schrijven van misdaadromans die zij situeerde in het middeleeuwse Italië. Hélène Nolthenius was zeer onder de indruk van Franciscus van Assisi, ook al distantieerde zij zich van het katholicisme en koos zij voor de rede boven het geloof. Ze schreef een biografie over deze pacifistische bedelmonnik: ‘Een man uit het dal van Spoleto’.
Fragment uit ‘Renaissance in mei‘ (1956)
Daar ligt de stad. Een gewemel van houten daken en bakstenen torens, bijna beweeglijk binnen de rustige ringwal. Links en rechts de groene wijnheuvels met zomerhuizen en getinde forteressen. Verweg, waar het dal wijd als een vlakte wordt: de rivier in zilveren kronkelingen, en door een waas de bergen met de buursteden aan hun voeten: Prato, Pistoja. De stad. Nog maar een dorp in vergelijking met wat ze worden zal, zonder gashouders, woonkazernes, fabriekspijpen. Ook zonder koepel en domtoren, en de dom zelf een marmerklomp waar men aan bouwt en verandert, en niet goed raad mee weet. Maar de torens van Bargello en Palazzo Vecchio – burgemeesterspaleis en priorenpaleis heten de gebouwen voorlopig -, die zijn er al, en klokkentorens, en nog tientallen gevechtstorens, al zoekt de raad ze allengs te slechten. De stadsmuren, vervallen en als woonhuizen verkaveld, zijn pas door gloednieuwe vervangen, die nu, in een ruimere boog, hun roerige beschermeling omsluiten. Nog maar een dorp. Doch in de ogen van de jonkman, die uit de bergen van Casentino komt dalen, niet minder dan een wereldstad.
Jácopo is het – Jachopo, schrijven de Florentijnen, misschien omdat ze ook in deze tijd de c al aspireren – de zoon van Landino, geboortig uit Pratovecchio en schilder van zijn vak. Omstreeks vierentwintig jaar oud schatten we hem op het tijdstip dat hij de vrome eenzaamheid van zijn geboortestreek voor het vertier van Firenze verruilt.