Bibliografie
De man die vergat te sterven (Vert. Roland Fagel) (Utrecht: Uitgeverij IJzer, 2008)
L'Homme qui oublia de mourir (Parijs, 1962)
Ton Nom en Lettres Blanches (Parijs, 1960)
Les Malmenés (Parijs, 1964) Les chants de Maldoror (door Comte de Lautréamont, met illustraties van Frans de Geetere) (Parijs: Blanchetière, 1927)
Links
90. Frans de Geetere
1895-1968
Frans de Geetere (Oudergem, 1895 – Parijs, 1968) was een auteur en franstalige Vlaamse kunstenaar die bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog naar Utrecht kwam en hier onder invloed van Erich Wichman, Janus de Winter en Theo van Doesburg zijn vormende jaren als schilder beleefde.
De Geetere vertrok in 1920 naar Parijs, waar hij een woonboot aan de kade van de Seine betrok en daar tot aan zijn dood in 1968 woonde en werkte. In Parijs leidde hij een tumultueus leven met wilde orgiën, illustreerde hij Les Chants de Maldoror van Lautréamont en publiceerde hij twee sterk autobiografische romans en een verhalenbundel.
Fragment uit ‘De vrouw van mijn leven’ uit ‘De man die vergat te sterven‘ (2008, Frans origineel uit 1962)
“Ik heb haar ontmoet op een avond, aan de oevers van de Seine, waar ze op iemand leek te wachten. Ik kwam pas later te weten… ja, ze had een afspraak en ik ben degene die gekomen is.
Ik was twintig. Zij misschien dertig. Mijn hart was nog dat van een knaap.
Ik was die avond de deur uit gegaan met het voorgevoel dat iets heel belangrijks voor een omwenteling in mijn leven zou gaan zorgen. De populieren aan de quai de L’Horloge verloren hun bloemsem die lijkt op rode rupsen. De bodem was ermee overdekt. Het was aangenaam. De eerste lichten van de stad werden ontstoken.
Daar stond ze, helemaal alleen, onbeweeglijk. Ze wachtte op degene aan wie ze zich zou geven.
Dat had ik kunnen zijn, want toen ik langs deze elegant geklede vrouw liep, wierp ze me een wat droevige glimlach toe, en dat had me de kans geboden haar te zeggen hoe mooi ik haar vond. Ik ben hopeloos verlegen als ik aan de wandel ben met mijn zielenpijn van jongeman. En toch: kon die avond in mei maar terugkeren: dan zou ik die vrouw aanspreken die me iets leek te vragen toen ik langs haar liep. Ik zou tegen haar zeggen:
‘Het is aangenaam weer. Ik ben schilder. Ik woon hiernaast op een schip.'”