Foto: Stadsarchief Amsterdam (CC)
Bibliografie
Verhalen van oud-oom Jakob aan Nederlandsche jongens en meisjes (1848)
Links
77. B.T. Lublink Weddik
1801-1862
Bartholomeus Theodurus Lublink Weddik (Amsterdam, 1801 – Utrecht 1862) was een satirische schrijver en predikant, die in de Nederlandse literatuur probeerde aan te haken bij de grote buitenlandse humoristen en satirici. Dit leverde werken op als het door Jean Paul beïnvloedde ‘De binnenkamer van een kruidenier’ en, in de geest van Sterne, een verzameling humoristische schetsen getiteld ‘Oudoom Jakobs Blaauw Zakboekje’.
Lublink Weddik koesterde als jongen al de droom om prediker te worden. In 1820 werd hij als student ingeschreven bij het Evangeliesch Luthersch Seminarium in Amsterdam. In 1827 was Lublink Weddik hulpprediker bij de luthersche gemeente in Utrecht. Vervolgens was hij in 1829 predikant in Purmerend, tussen 1832 en 1836 in Rotterdam en tenslotte in Amsterdam tot hij wegens ziekte moest stoppen.
Onder het pseudoniem ‘spiritus asper et lenis’ schreef Lublink Weddik voor het tijdschrift Euphonia. In 1831 verschenen zijn Gedichten en Verhalen in vier stukjes, om vervolgens te worden gebundeld in één boek. Twintig jaar later verscheen een uitgebreide versie van dit boek onder de titel Oudoom Jakob’s Gedichten- en Beeldenboek.
Lublink Weddik kwam in 1862 te overlijden in Utrecht.
De leeuw ontwaakt! uit Vaderlandsche Letteroefeningen (1832)
’t Was slechts een schijnb’re rust, na ’t heerlijk zegevieren;
Het onregt grijpt op nieuw naar gif en dolk en koord;
Maar nog prijkt geurig groen van dierbare eerlaurieren
Om menig heldenhoofd, getrouw aan Nassau’s woord,
Getrouw aan God en pligt. Komt, vlecht er frissche blad’ren,
Onsterflijk eerloof, vlecht er nieuwe lauw’ren in!
Dat heldenvuur vlamm’ weêr door de eenmaal gloeijende ad’ren;
Weêr ’t wapen in de vuist, mijn broeder; ga, verwin!
Het oogenblik des strijds, o Neêrlands kroost! genaakt:
De Leeuw, de Leeuw ontwaakt!
Ziet gij die hooge kiel aan de ongeschonden kusten,
Ziet gij die legerschaar, in ’t land der vreemden, niet?
Zal nu de fiere Maagd op vroeger lauw’ren rusten,
Wanneer zij ’t helsch verbond, ontsluijerd, dreigend, ziet?
Dat duldt geen Hollandsch hart – de maat is volgemeten –
Nog rookt het breede zwaard van ’t schuldig muit’renbloed;
Nog is de gloriedag, hoe kort ook, niet vergeten;
Nog is de heil’ge strijd den wakk’ren strijder zoet;
Nog kent Euroop het volk, dat eeuwig ’t onregt wraakt:
De Leeuw, de Leeuw ontwaakt!
Godtergend dringen ze aan, en toonen ijz’ren boeijen,
Of wachten ’t smeekgebed van d’ ongeschokten Vorst.
‘De schoone waterbloem moet niet zoo heerlijk bloeijen;
Zij zinke in ’t slijk terug, dat ze aan haar’ wortel torscht!
Komt, rukt den stengel neêr, en scheurt de blad’ren open;
Haar geur was al te sterk, haar luister al te schoon!’
Veerkrachtig buigt de bloem, wanneer de stormen sloopen,
Maar spreidt haar’ blad’rendos dan prachtiger ten toon.
Vreest niet! – de storm steekt op; de schorre donder kraakt:
De Leeuw, de Leeuw ontwaakt!
Vreest niet! Waar kracht en moed in duizend zielen leven,
Daar wordt de nood gering; ’t gevaar is reeds voorbij.
Waar ’t Godgeheiligd regt vertrapt wordt en verdreven,
Daar rijst een kop’ren muur in heldenrij aan rij;
Daar rijst op Neêrlands grond eene eerzuil voor de volken:
Zij zien den grooten strijd, en zien dien blozend aan.
Bruis, Noorder pekelzout! bruis vrolijk uit uw kolken;
Ge omspoelt een heldenland, dat niet te grond zal gaan!
’t Beslissend uur breekt aan; de dag der glorie naakt:
De Leeuw, de Leeuw ontwaakt!