Spring naar content

Foto: Onbekend, 1939

Bibliografie

Stephen en Lizette (Amsterdam: Uitgeverij Querido, 1933) Het feestelijke leven (Amsterdam: Uitgeverij Wereldbibliotheek, 1939) Gymnasium en liefde (Rotterdam: Uitgeverij Vox Romana, 1936) Muziek over het water (Amsterdam: Uitgeverij Wereldbibliotheek, 1940) Drie in de pan (Maastricht, 1942) De schuiftrompet (Amsterdam: Uitgeverij Strengholt, 1947) Terug in Utrecht (Woubrugge: Uitgeverij Avalon Pers, 1979) De ware geschiedenis van Herman Schuddelever of hoe men als provinciaal wakker wordt (Oosterbeek: Uitgeverij Bosbespers, 1980) Latijnsche les (Woubrugge: Uitgeverij Avalon Pers, 1980) Fragment (Utrecht: Uitgeverij Bucheliuspers, 1985) Onze fatale geboortestad (Utrecht, 1985) Verzameld werk (IJzer Uitgeverij, 2012)


Links


7. C.C.S. Crone

1914-1951

De auteur C.C.S. Crone (Utrecht, 1914 – Arnhem, 1951) schreef tien verhalen en drie novellen: zijn oeuvre bestond uit slechts 150 pagina’s. Het uiterst precieze, geconcentreerde, persoonlijke en strak gecomponeerde proza waaruit dit kleine oeuvre bestaat, bezorgde de naamgever van de literaire prijs en stipendia van de Gemeente Utrecht een blijvende plaats in de Nederlandse letteren.

Oorspronkelijk kwam Cornelius Carolus Stephan (Kees) Crone uit een katholiek gezin en volgde hij de priesteropleiding annex gymnasium van de abdij in Limburg. Deze opleiding heeft hij echter niet afgerond omdat hij geen geroepene was. Vervolgens keerde hij terug naar het Bonifaciuslyceum, dat hij verliet nadat hij in de vijfde klas twee maal gedoubleerd was. Toen hij eenmaal van het gymnasium af was, wijdde hij zich volledig aan de literatuur. In het schoolblad van zijn twee opleidingen publiceerde hij korte schetsen die hij later voor zijn novelle ‘Stephan en Lizette’ gebruikte, waarmee hij in 1933 debuteerde.

De oom van Crone was de beroemde Utrechtse dichter Jan Engelman, die kritiek gaf op het tweede werk van Crone, ‘Gymnasium en liefde’. Deze verscheen in 1936 en was een weergave van zijn schoolherinneringen.

In ‘Het feestelijke leven’ (1939) maakte Crone gebruik van een methode die hij telkens toe zou passen bij zijn schrijven: invallen en observaties op stukjes papier noteren en het genummerd in een kasboek plakken. Zijn boek ‘Muziek over het water’ zorgde voor positieve verkoopcijfers. Crone werd aangesteld als letterkundig adviseur bij uitgeverij A.W. Bruna in Utrecht. Later verruilde hij Utrecht voor Amsterdam en ging bij uitgeverij Strengholt werken. In 1947 verscheen bij uitgeverij Strengholt zijn werk ‘De schuiftrompet’. In de stoep voor Ouderkerkhof 26 in Utrecht is er een citaat van Crone te vinden: “Utrecht, stad van zachte idioten, ik werd er zelf geboren.”

In 1951 stierf C.C.S. Crone vrij plotseling aan polio. Hij bereikte de leeftijd van 36 jaar. In 2001 heeft de gemeente Utrecht een literatuurprijs ingesteld om de literaire activiteiten van auteurs uit de gemeente of regio Utrecht te stimuleren en een bloeiend literair klimaat in Utrecht te bevorderen. De C.C.S. Croneprijs wordt afgewisseld met de gelijknamige stipendia, voor Utrechtse auteurs met maximaal twee bundels op hun naam.

Fragment uit ‘Dopman krijgt weer minder’

“Door de Maliebaan liep een man onder zijn bolhoedje en verbeeldde zich, dat de storm en de regen het alleen op hem gemunt hadden. Na een heftige windvlaag hield hij een ogenblik stil, maar daarhij niet wist, wat hij bedenken wilde, ging hij verder. Toen kwam het in hem op, dat zijn paraplu nu nutteloos in het kantoorgebouw aan de Cornelis Houtmanstraat stond en dat alleen zijn trots de oorzaak daarvan was.

Of mijnheer Dopman even bij de directeur wilde komen, was er die middag gevraagd en omdat er niets anders te willen overbleef, had hij meteen op de deur van de directiekamer aangeklopt. Daarbinnen was de vloer pas gedaan en er hing nog de geur van de boenwas ‘Erica-wrijfpasta’, stelde hij vast en eer het tot hem doordrong, dat zijn salaris opnieuw met vijftien procent was verminderd, kwam dat welluidend merk herhaaldelijk in zijn gedachten. Later, in de vestibule, nadat hij gemerkt had, dat het overig personeel al naar huis was, had hij het als een troost gevoeld, dat deze keer de loonsverlaging geringer was dan de vorige maal, toen de vijtien procenten naar zijn nog niet gekort salaris berekend waren, en het was bijna met een gevoel van voldoening, dat hij de voordeur achter zich dichttrok. Maar buiten stond hij meteen in de regen en om in het bezit van zijn paraplu te komen, zou hij moeten aanbellen aan de deur, die hij juist met zoveel overtuiging achter zich gesloten had.

Toen Dopman op zijn zitkamer kwam, geurde daar de erwtensoep.

‘Wat hebt u, mijnheer?’ vroeg juffrouw Ratering.

Hij probeerde de regen uit zijn linkeroor te schudden.

‘Uw paraplu vergeten?’

Dopman knikte en begon zijn soep te lepelen; nadat de hospita was weggegaan, at hij aan het kluifje.

Nu werd er beneden piano gespeeld. Dopman keek naar buiten. Het regende nog. Geen mens liep door de Oude Kamp. Ammie van Ridderhofstad 5 kwam met één pootje in de hoogte terug van haar wandeling, rook eens aan het hoekshuis van de Brigittenstraat, maar moest pas nodig bij de lantarenpaal, waarvan de lamp juist aanging. Daarna blafte ze hard naar het raam, waarachter Dopman stond. Hij zag, dat hij het kluifje nog steeds in zijn hand hield en schoof het raam op een kiertje om haar te trakteren. Maar Ammie vertrouwde hem niet en nam de vlucht. Dopman zag haar gaan op haar drie pootjes en dacht aan procenten. Toen er op de kamerdeur geklopt werd, merkte hij, dat het pianospel had opgehouden.”