Spring naar content

Foto: YouTube ThankBooks for Book Week Scotland 2015, Scottish Book Trust

Bibliografie

Dormantique's manco (In de Knipscheer, 1995) Amok (In de Knipscheer, 1997) Alles over Tristan (De Bezige Bij, 2002) Joe Speedboot (De Bezige Bij, 2005) Ik was nooit in Isfahaan (De Bezige Bij, 2006) De familie onderweg (B for Books: in de serie "Literaire juweeltjes", 2006) De dynamica van begeerte (De Bezige Bij, 2007) Met liefde behandelen: hommage aan Boeli van Leeuwen (co-auteur: Aart Broek) (In de Knipscheer, 2008) Caesarion (De Bezige Bij, 2009) Ga niet naar zee (De Bezige Bij, 2010) Dit zijn de namen (De Bezige Bij, 2012)


Links


69. Tommy Wieringa

1967

Tommy Wieringa (Goor, 1967) is een Nederlandse schrijver. Hij studeerde geschiedenis in Groningen en journalistiek in Utrecht. In 2005 brak hij door bij het grote publiek met de roman ‘Joe Speedboot’. In 2013 ontving Wieringa de Libris Literatuurprijs en de Prijs van de Lezersjury van de Gouden Boekenuil voor ‘Dit zijn de namen’.

Wieringa debuteerde in 1995 met de roman ‘Dormantique’s manco’. Zijn derde roman, ‘Alles over Tristan’ (2002), won de Halewijnprijs in 2002. In januari 2005 volgde ‘Joe Speedboot’, Wieringa’s grote doorbraak. Deze roman werd voor veel literaire prijzen genomineerd en won in 2006 de F. Bordewijkprijs.In 2013 ontving Wieringa de Libris Literatuurprijs en de Prijs van de Lezersjury van de Gouden Boekenuil voor ‘Dit zijn de namen’.

Reisverhalen van zijn hand verschenen in onder andere De Volkskrant en Rails. Deze werden gebundeld in ‘Ik was nooit in Isfahaan’ (2006). In 2007 verscheen ‘De dynamica van begeerte’, een aanstekelijk onderzoek naar de oorsprong van begeerte en de grote rol van pornografie in de moderne wereld. Essays en beschouwingen verschenen in de De Volkskrant en NRC Handelsblad.

Het werk van Tommy Wieringa wordt wereldwijd vertaald, onder meer in het Hebreeuws, Koreaans, Frans, Duits en Engels. In mei 2009 verscheen ‘Caesarion’, een roman waarover Pieter Steinz van NRC Handelsblad het volgende meldde: “Tommy Wieringa heeft er met Caesarion voor gezorgd dat hij bij de Grote Tien van de Nederlandse literatuur hoort.”

Wieringa was mede-oprichter en redacteur van het literaire periodiek ‘Vrijstaat Austerlitz’. In de muziekgroep ‘Donskoy’ experimenteerde hij met poëzie en muziek. In het voorjaar van 1998 verscheen van Donskoy de eerste en tevens laatste cd, ‘Beatnik glorie’. Voor de VPRO schreef hij het scenario voor de korte film ‘Laatste wolf’, uit de serie ‘Goede daden bij daglicht’. Wieringa schreef hoorspelen voor KRO-Radio en publiceerde een wekelijkse column in het dagblad Spits!. Ook schreef hij journalistieke artikelen voor Vrij Nederland.

Wieringa is een veelgevraagd podiumspreker. Hij trad onder meer op tijdens de festivals Crossing Border, Winterschrift, Double Talk, De Nachten (Antwerpen) en hij het vijftienjarig jubileum van Het Poëziecircus.

 

 

Fragment Joe Speedboot (2005)

“Het is een warm voorjaar, in de klas bidden ze voor me omdat ik al meer dan tweehonderd dagen van de wereld ben. Ik heb doorligplekken over mijn hele lichaam en een condoomcatheter om mijn fluit. Dit is het stadium van de coma vigil, legt de dokter mijn ouders uit: ik heb weer een beperkte ontvankelijkheid voor mijn omgeving. Het is goed nieuws, zegt hij, dat ik weer reageer op pijn- en geluidsprikkels. Reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven.
Ze hangen eindeloos rond mijn bed, pa, ma, Dirk en Sam. Ik hoor ze al wanneer ze de lift uitkomen – een zwerm spreeuwen die de hemel verduistert. Ze ruiken naar olie en schrale tabak, ze hebben nog net de moeite genomen om hun overall uit te doen. Hermans & Zn., voor al uw sloopwerken. De familie Lood om Oud IJzer. Wij slopen autowrakken, fabrieksinstallaties, industriële werktuigen en af en toe een café-interieur als mijn broer Dirk het op z’n heupen krijgt. In Lomark mag Dirk bijna nergens meer in, maar in Westerveld nog wel. Daar scharrelt hij met een meid. Als hij thuis komt ruikt hij naar chemische viooltjes. Je kunt alleen maar medelijden hebben met zo’n griet.
Meestal hebben ze het over het weer, het oude liedje, de handel is slap en dat komt door het weer, maakt niet uit wat voor weer het is. Dan vloeken ze, eerst pa, dan Dirk en Sam. Dirk haalt zijn neus op en in zijn mond zit nu een rochel. Hij weet niet waar hij ermee naartoe moet zodat hij hem moet doorslikken – en hup, daar gaat ie al.
Maar sinds kort is er meer aan de hand in Lomark dan het weer. Sinds ik er een tijdje tussenuit ben is het trapgevelpand van de familie Maandag verwoest door een verhuiswagen en schrikt iedereen zich om de zoveel tijd een ongeluk door een enorme ontploffing ergens. Deze dingen schijnen te maken te hebben met een jongen die Joe Speedboot heet. Hij is nieuw in Lomark, ik heb hem nog nooit gezien.
Ik spits mijn oren wanneer het over Joe Speedboot gaat – hij klinkt als een goeie als je het mij vraagt, maar niemand vraagt mij wat. Ze weten zeker dat Speedboot die bommen maakt. Niet dat ze hem ooit hebben betrapt bij het maken van zo’n ding, maar voordat hij er was waren er nooit ontploffingen in Lomark en nu opeens wel. Dus. Ze zijn er goed chagrijnig van, kan ik je zeggen. Soms zegt ma ‘stil toch, us Fransje zou ’t ’s horen’, maar daar trekken ze zich niks van aan.
– Even roken, zegt pa.
Dat mag hierbinnen niet.
– Heet hij echt Speedboot? vraagt Sam, mijn broertje van twee jaar ouder.
Van Sam heb ik het minst te vrezen.
– Niemand heet Speedboot van zichzelf, zegt Dirk. Met z’n grote bek.
Dirk, de oudste. Een schooier. Over hem kan ik jullie verhalen vertellen.
– Och, die jongen is net z’n vader kwijt, zegt ma. Laat ’m toch es met rust.
Dirk snuift.
– Speedboot… achterlijke…
Ik heb er zowaar jeuk van, echt lekkere krabjeuk. Joe Speedboot, wat een bak.
Weken later liggen de wereld en ik nog altijd ademloos achterover, de eerste van de warmte en ik van het ongeluk. En ma huilt. Van geluk nu eens.
– Och, daar ben je weer m’n menneke, daar ben je weer.
Ze heeft elke dag een kaars voor me gebrand en denkt echt dat het geholpen heeft. In de klas menen ze dat zij het waren met hun gebeden. Zelfs die schijnheil van een Quincy Hansen deed mee, alsof ik ooit in zijn gebeden had willen voorkomen. Niet dat ik al uit bed mag, of naar huis. Zou niet eens kunnen. Ze moeten nog onderzoek doen aan mijn wervelkolom want zoals het nu is, kan ik alleen mijn rechterarm bewegen.
– Dat is net genoeg om te rukken, zegt Dirk.
Praten kan ik voorlopig ook vergeten.
– Het was toch nooit veel wat eruit kwam, zegt Sam.
Hij kijkt of Dirk daarom moet lachen maar die lacht alleen om zijn eigen grappen. Hij moet wel want niemand anders doet het.
– Jongens! waarschuwt mijn moeder.
Dit is de stand van zaken: ik, Fransje Hermans, één functionele arm met veertig kilo lam vlees eraan. Ik heb er wel eens beter voor gestaan. Maar ma is er godsblij mee; die was al dankbaar geweest voor één oor – mits het luisterde natuurlijk.
Ik moet hier zo snel mogelijk weg. Ze maken me gek met dat gehang rond mijn bed en dat geouwehoer over de handel en het weer. Vraag ik daarom? Nou dan.”