Spring naar content

Foto: Crispin de Passe der Ältere (1564-1637) (CC)

Bibliografie

Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa (1617) Inscriptiones monumentaque in templis et monasteriis Belgicis inventa (1609)


Links


48. Arnoldus Buchelius

1565-1641

Aernout van Buchel (Utrecht, 1565 – Utrecht, 1641), in het Latijn Arnoldus Buchelius, was oudheidkundige en humanist. Dankzij een geweldige hoeveelheid brieven, dagboeken, gedichten en notities is hij wellicht de best gedocumenteerde Utrechtse auteur aller tijden.

Tijdens zijn leven heeft Buchelius veel geschreven maar nauwelijks iets gepubliceerd. Hij was rijk genoeg om het grootste deel van zijn leven te doen waar zijn hart naar uitging, namelijk het bestuderen van de geschiedenis. Zijn werk, grotendeels in het Latijn geschreven, is een belangrijke bron voor het dagelijks leven in Utrecht in het tijdvak van de Reformatie. Ondanks enige publicaties is het eigenlijk nog nauwelijks ontsloten.

Aangezet door de sloop en vernielingen van gebouwen na de Reformatie, begon Buchelius in tekst en tekeningen bedreigde opschriften, grafzerken, wapenborden en andere zaken vast te leggen. Zo zijn een beschrijving en afbeelding van de verdwenen Sint-Salvatorkerk aan hem te danken. Dit was een van de vijf kapittelkerken en was gesitueerd op het huidige Domplein.

 

 

Fragment uit het VOC-dagboek (1619-1639)

“[10-11-1619]
In novembri, na den ouden stijl op st. Martensavont (21 nieuwen stijl), ben ick voor het lest van de wynter na Amsterdam gereist, ende tsanderen daechs in de vergaderinge op de Camere gecompareert, daerinne continuerende. Dese vergaderinge geschiet alle weecke den maenendach ende den donderdach te vier uren na den middach, overmits eenige in de magistraet sijnde, niet eer en conden vaceren.

Alsdoen sijn gelesen de brieven in François gescreven bij de ambassadeurs van Vranckrijck, als Maurir, d’ordinaris, ende Le Boisdauphin, extraordinaris. Daerbij gevoecht andere van de Staten-Generael in faveur van deselve. In dese werden genarreert, met groote vehementie, hoe dat eenige van de Compaignie-schepen hadden genomen met gewelt een Frans schip, toebehorende eenen Michael Eustache, distillateur van den coninck, ende daerinne den capiteyn ende eenige andere met couden bloede vermoort, het schip met de goederen daerin sijnde na haer genomen, met veele injurieuse woorden, oock streckende tot vilipendentie ende cleynachtinge van sijne majesteyt.

Ende soo hem daerover billicke restitutie ende satisfactie was geweygert, soo hadde hij sijne complaincten voor den (parlamente van Rouan) (ofte voor den admiraliteyte te Harfleur) gebracht, ende aldaer geïmpetreert aenhoudinge ende arrest op de goederen van de Compaignie die men in de havenen van Vranckrijck soude connen becomen, tot de somme van 600.000 gld. te verhalen, hebbende sijn scade ende interesse tot sulcken prijs geëxtendeert, ende daerop rechtvorderinge voor den parlamente van Rouan versocht, maer dat, door de intercessie van den heer van Langeraeck, de saecke voor vier maenden uuytgestelt was, ende dat daeromme M. Eustaes in Den Hage gecomen was, omme sijne saecken te vervorderen, schip, goederen ende interesse van die te consequeren, opdat hij niet en werde gedrongen, de middelen die hij alreede daertoe hadde verworven, te gebruycken. Hierop is alleenlick bij de onse gediscoureert, dat Eustachie, een piraet wesende, veel groote logenen de heeren wijsmaecte, dat alle sijn doen was tegens de gemeene rechten ende privilegiën van dese landen, dat res acta was apud non competentem iudicem, parte minime citata, imo lite iam hic coram senatu thalassico in Zeelandia agitari coepta. Hebben doch de heele saecke met suffisante instructie den heer pensionaris Pauw, die corts in Den Hage soude reysen, bevolen, ende voorts die aen die van Zeelant, bij wiens scepen de neminge geschiet was, geremitteert.”