Spring naar content

Foto: Tim de Couvreur (CC)

Bibliografie

Bomen wijzen niet maar wuiven (1978) De iguanodons van Bernissart (1983) Plattegronden (1987) Het Belgisch labyrint, of 'De Schoonheid der wanstaltigheid' (1989) Verhalen van het heggeland (1991) Arm Brussel (Amsterdam, 1992) Betekenissen van een reactionair (1994) Vlaamse sprookjes (1995) Het geduld van de dingen (1996) Altrapsodie (1997) Anders is niet beter (1997) Nieuwe uitbarstingen (1999) Alle uitbarstingen (2001) De zwarte steen (2003) Mijn Nederland (2005) Alfabet van de globalisering (2006) Mijn Duitsland (2007) Kerstverhaal (i.s.m. Judith Vanistendael) (2008) Gesprekken met mijn dode God (2009) Tot het Nederlandse volk (2010) Reizen in Utrecht (De Utrechtse Boekhoudpers, 2, 2012) De parochie van Sint-Precarius (2013) Een geschiedenis van België voor nieuwsgierige kinderen (en hun ouders) (Atlas-Contact, 2012)


Links


43. Geert van Istendael

1947

Geert van Istendael (Ukkel, 1947) is een Vlaamse schrijver, vertaler, essayist, journalist en dichter. Hij debuteerde in 1978 met de dichtbundel ‘Bomen wijzen niet maar wuiven’.

Geert van Istendael, officieel Geert Maria Mauritius Julianus Vanistendael, werd in 1947 geboren in Ukkel, maar bracht zijn eerste levensjaren, 1948 – 1953, door in de Utrechtse wijk Oog in Al. Hier bracht hij een gelukkige tijd door. Nog steeds is hij de stad dankbaar dat hij er leerde spreken. Zijn band met Utrecht komt tot uitdrukking met een “Utrechtgedicht” dat hij in opdracht van Stichting Literaire Activiteiten Utrecht (thans: Het Literatuurhuis) schreef.

Zijn vader August Vanistendael, die zelf ook drie dichtbundels schreef, was persoonlijk raadgever van de (West-) Duitse bondskanselier Konrad Adenauer en kardinaal Frings van Keulen.

Van Istendael studeerde sociologie en filosofie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Van 1978 tot 1993 was hij verslaggever en nieuwslezer bij de BRT (tot 1991) en de BRTN. Hij maakte reportages over de Belgische politiek, over architectuur en stedenbouw in Brussel en over Duitsland.

Vanaf 1993 is hij zelfstandig schrijver. Hij publiceerde onder andere ‘Het Belgisch labyrint’, ‘Arm Brussel’ en de dichtbundel ‘Taalmachine’. Hij schrijft bewust een heel toegankelijke poëzie met een thematische voorkeur voor het alledaagse eigentijdse en met een duidelijk humanitair engagement. Zijn poëzie breekt met een maatschappij die zichzelf verliest in “de desastreuze modernisering” van een geïndustrialiseerde en technologische wereld waar de mens en de menselijkheid dreigen verdrukt te worden.

In 2005 verscheen ‘Mijn Nederland’, als antwoord op de vraag Holland te verklaren voor radeloze Hollanders. Geert van Istendael publiceerde onder andere in ‘Maatstaf’, ‘De Morgen’, ‘Vrij Nederland’, en ‘NRC Handelsblad’.

In 1990 ontving Van Istendael de Dirk Martens Literatuurprijs voor ‘Het Belgisch labyrint’ en in 1995 werd hij bekroond met de Geuzenprijs. Voor de bundel ‘Taalmachine’ kreeg hij in 2004 de Poëzieprijs van Brussel en Vlaams-Brabant toegekend. ‘Mijn Duitsland’ werd genomineerd voor Bob den Uyl-prijs 2008.

In 2007 publiceerde zijn dochter Judith Vanistendael het stripalbum ‘De maagd en de neger’, dat op een kort verhaal van haar vader is gebaseerd.

In 2009 verscheen ‘Gesprekken met mijn dode god’, een boek over zijn vader. Met zijn dochter Judith maakte hij een eigentijdse versie van het kerstverhaal.

In 2010 schreef hij een kleine biografie over ‘Manneke Pis’, de dichtbundel ‘Sociale zekerheid en andere gedichten’ en het veelbesproken pamflet T’ot het Nederlandse volk’. Van Istendael vertaalde het werk van onder meer Goethe, Heine, Brecht, Fried, Kahlau en Prévert.

Van Istendael gebruikte als eerste de term “verkavelingsvlaams”, met deze term, ook wel aangeduid als “tussentaal” en “soapvlaams” wordt een informele Nederlandse spreektaal aangeduid, die geen dialect maar ook geen Algemeen Nederlands is.

Wie schrijft vergeet uit tijdschrift ‘Ons Erfdeel ‘(1987)

Dit zal ik van de steden ’s zomers leren.

Op lanen stoeten auto’s in de zon

en, met dik potlood ver geschetst,

flanerend, opgetogen, meisjes, heren.

Wat willen steden ’s zomers aan mij kwijt?

Van zenuwknoop tot zenuwknoop verdwalen

en telkens het verschil: lijdzame straten,

terrassen, schelle pleinen, vuiligheid.

Maar tussen wat daar is en mij staat glas. Ik weet

dat wat ik zie, ruik, hoor, hermetisch is.

Een stad blijft onvoltooid. Op dit papier

staat orde, dus bedrog. Wie schrijft vergeet.